Zachtjes vlij ik me neer. Op de golven van mijn zelfmedelijden.Ik wentel en wentel. Ik lijk wel een wentelteefje. Zonder bloemsuiker, zonder slagroom. Maar met de bittere smaak van vervallen siroop. Niemand die me ziet, niemand die me hoort. Eigenlijk wordt er niet op me gelet. Ik verdwijn in het niet(s). Nietig, klein.
Zieligheid is mijn kleedje. Tranen worden mijn juwelen. Ik koester me, ik koester het. Tot het bijna fijn wordt, bijna (h)eerlijk. Wat een armoede. Ocharme! Wat een gesukkel. Ochere!
Zo zalig zielig zijn. Zo prachtig parmantig pronken met het leed dat in mijn ogen drijft. De keelkrop duwt zich hardhandig een weg tot het geluid mijn oren kwelt. Janken doe ik, luidkeels huilen naar de maan. Die is vol. Zoals de maat.
goe bezig! jij hebt het echt te pakken hé, de microbe?
😦 ???????? 🙂
@babette: Valt het op? 😉
@patrick: Alles ok! Schrijfoefeningen, oefeningen 😉
Op die manier wordt zieligheid écht wel zalig. Knap neergepend.
Amaai, Tantieris! Jaloers!
Maar ook: hee, kop op, hé! Het is toch niet echt zo erg?
Het ene prachtige beeld volgt het andere op in deze tekst. Een heel sterk slot ook.
En toch hoop ik dat je je net niet zo zielig voelt als je beschrijft.
Hééééééél erg goed!
Ja heel erg mooi geschreven en zo herkenbaar, dat maakt het alleen nog beter