De metser

1 05 2008

Mijn vader was arbeider.

Nu ja, dat is hij nog steeds. Alleen wordt hij daar nu niet meer officieel voor betaald.

Hij was de enige. De enige arbeider in een familie van ‘De Kleine Zelfstandigen’. Het gaf hem een uiterst comfortabele underdog-positie. Ik vond dat als kind zo charmant dat ik het cultiveerde, tot een hoger niveau bracht. Alsof het een eretitel voor vrijheid en rechtvaardigheid was. (En zwakte en zelfmedelijden)

Het paste hem wel. Dat ondergeschikte zitje. Hij was arm. Hij voelde zich onbegrepen. Terwijl zijn broer, schoonbroer en schoonvader Mercedessen kochten, zich hun twaalfde eigendom aanschaften en met kerstmis ruzie maakten over de erfenis die hen in een verre toekomst nóg rijker zou maken … was mijn vader boos.

Redenen genoeg om te klagen, om te huilen wanneer hij op zaterdag wat té veel pintjes dronk.

Zijn devies, zijn leuze en goede raad was altijd:
“Zie dat je later niet buiten moet werken, want dat is de slechtste job die er bestaat.”

Aangezien ik op mijn achtste minister van Ontwikkelingshulp wilde worden, op mijn tiende advocaat en op mijn veertiende uitermate overtuigd was van mijn artistieke kwaliteiten, heeft hij zich over mijn toekomst nooit echt ongerust gemaakt.

“Gij hebt verstand, gij gaat dat gebruiken!”

Lang, heel lang deed ik mijn best om dat verstand te laten heersen over het gevoel. Ik moest juf worden. In dat beroep kon je ook dansen, zingen, muziek maken en toneelspelen.

“Echt iets voor u, dat onderwijs”

En ja, ik moest niet buitenstaan.

Maar ik stond toch dikwijls in de kou. Bricoleren met woorden, bevrozen door machtsmisbruik, ondergemetst door systemen en normen en waarden uit de Middeleeuwen.

Dus kloeg ik steen en been, huilde ik op zaterdagavonden wanneer ik té veel witte wijn had gedronken.

Hij was weer boos, vorig jaar.

Hij verstond mij niet.
“Zijt ge zot? Nu hebt ge een goei job? Wat gaat ge toch weer aanvangen?”

Velen waren kwaad op mij.
Ikzelf nog het meest.
Gefaald.
Niet voldoen.
Volkomen onbegrepen.

Een andere job. Een andere omgeving. Het deed me deugd. Rust.
Ik zocht het. Ik vond het.

Toch kwam ik dezelfde hinderpalen tegen. Mijn grootste tegenstander was ikzelf.

Lange tenen, grote mond, zeer klein hartje.
Gisteren kwam er een compliment van mijn baas na een gesprek waarin mijn verdedigingssystemen in ‘red alert’ sprongen. Ik bleef rustig, kalm en sprak. Zijn antwoord deed mijn hart opspringen.
“Het is je kracht dat je zo vlot je gevoelens verwoordt.”
Mijn mond viel open.
Noemt hij dit vlot? Dit langzame afbreken van mijn innerlijke Berlijnse muur?
Dat is niet vlot. Dat is een in mijn strot geduwde ervaring die ik rijker ben. Nooit ga ik mijn gevoelens nog uit de weg. Het heeft me een kostbare vriendschap gekost. Dat wil ik niet meer meemaken. De wanhoop leerde me dat ik het móet zeggen, het kan niet anders meer. Dus ik spreek en ik huil en ik lach door mijn tranen heen. Geen leugens, geen halve waarheden …
Want ik ben mooi, ook al heb ik heel wat zwarte plekken, diepe geheimen en donkere kantjes. Er is nog altijd Tantieris die lacht en huilt en spreekt.
En dat ziet mijn vader maar zelden …

Het is 1 mei vandaag en dat weten ze zelfs in Valencia.
Mick en Wout maakten het weer mooi!