Wil je alsjeblieft geen aanval doen op mijn intelligentie?
Dat schoot door mijn hoofd bij de eerste hoofdstukken. Mensenlief, wat een nonsens, wat een onzin.
Tijdsreiziger Henry reist doorheen de tijd (logisch lijkt me als je een tijdsreiziger bent) en ontmoet zijn grote liefde vanaf haar zesde levensjaar. Tussendoor leeft hij een volwassen leven met haar. Hij kan er niks aan doen dat hij door de tijd reist. Hij ziet er zwaar van af. Het verhaal wordt de ene keer van uit zijn standpunt en dan weer van uit het hare verteld.
Jongens, ik begon het boek echt met tegenzin. Zoiets kan toch gewoonweg niet. Zelfs mijn fantasie is niet zo uitgebreid dat ik bereid ben in zulke klinkklare zever mijn leesenergie te steken.
Gaandeweg echter begon het mij te pakken. Henry en Clare hadden me in hun greep. Het werd mooi, romantisch, liefdevol, passioneel, boeiend, spannend …
Toen zat ik te huilen. Te janken, te wenen, te snotteren … en zo van snikken, hee. Mét geluid. Brrr … Als toen ik de eerste keer (op 12-jarige leeftijd) ET zag. Misselijk en mottig uit de cinema komen. Zakdoek in mijn mond om maar vooral niet té hoorbaar te zijn.
Want hij sterft. Dood van al tijdreizen. En zij sterft mét hem, maar vanbinnen dan. Zij moet nog alleen verder leven, wachtend op hem, tot ze oud en grijs is.
Das weer zo schoon, hee. Zo intens en diep en überromantisch. Misschien omdat ik zo overromantisch ben ingesteld, maar jongens, was ik me daar weer even van de kaart. Hij blijft nog even op mijn nachtkastje liggen. Af en toe kijk ik er eens naar en herlees ik die ene scène. Zelfkwelling… ben ik zo goed in!
Zeg het eens …