
Stokjes, ze lijken bij mij ernstig te verstoffen. Ik vind ‘in opdracht’ schrijven moeilijk, merk ik. Zelf ben ik daar meestal ook niet tevreden over. Hopelijk zijn de mensen die het ‘moeten’ lezen, dat wel.
Deze stok heeft dan ook wortel liggen schieten in mijn archief. Het is wel iets dat me danig interesseert. Een geheugen als een olifant heb ik, zeker wat betreft traumatische kinder- en jeugherinneringen. Niet echt een kwaliteit te noemen, that’s for sure!
Een stok die teruggaat tot de wortels van mijn bestaan.
Vier jeugdherinneringen van vóór mijn vijfde levensjaar …
1) Ik herinner me juf Lieve uit het zomerklasje. Toen was ik dus twee en een half. We vochten altijd op leven en dood om naast haar te mogen zitten. De reden daarvoor?
Wanneer ze dan op haar gitaar speelde, vielen haar lange pekzwarte haren over haar schouders naar beneden. Het gevoel dat ik kreeg, als die haren mijn wangen en hoofd streelden … ik vond dat zo zalig. Dan voelde ik me heel veilig. Ik zat altijd aan haar linkerkant tegen haar speelarm. Ze speelde links op haar gitaar. Toen vond ik dat normaal, achteraf bekeken moet ze daar een speciaal instrument voor gehad hebben (wat een werkwoorden). Of ze moest familie van Jimi Hendrickx zijn, maar ik betwijfel het. Haar gezicht ken ik dus niet meer. Alleen haar haren en de zachtheid van die arm.
2) Ik herinner me ook plots dat ik al eens blogde over een jeugdherinnering. Indien het u interesseert?
3) Tot mijn vierde wist ik met volle overtuiging dat ik kabouters had gezien. Ze woonden bij mijn grootmoeder in de tuin en op zaterdag ging ik bij hen op bezoek. Hij zat dan naast me en wees me alles aan. Het verhaal dat hij vertelde, speelde zich voor mijn ogen af. De kabouters die werkten en speelden bij hun paddestoelen, de kabouterkoning, streng maar rechtvaardig. “Zie je het? Hoe ze daar lopen met hun kleine kruiwagen?”. Ik knikte, zeker van mijn stuk. Jaaa, ik zag het. Echtentechtig waar.
Aan hem heb ik mijn liefde voor verhalen en woorden en zinnen en fantasie te danken.
Het is dankzij mijn nuchtere, twee jaar jongere zus, dat ik me op mijn vijfde realiseerde hoe hij alles verzon. Toen hij haar dezelfde vraag stelde (zij was 3), antwoordde ze heel vinnig: “Neen, hoor, ik zie het niet. Je zegt zomaar wat, hee?” Zijn lach schaterde over de wei maar mijn hart werd daar ter plekke gebroken. Ach, ik ben ‘in de wee’ (moed).
4) Het onderwijs is nog steeds mijn ding. Misschien wel omdat ik zelf de rotste schooltijd allertijden had. De toffe juffen die mijn pad kruisten kan ik op 1 hand tellen. Achteraf bekeken zou ik mezelf ook niet echt graag als leerling onderhanden hebben genomen. Mmmm, ik geef het toe, ik geef het toe.
Afin, in de tweede kleuterklas had ik dus een ROTjuf. Laat me dat even nua … uitleggen. (Ik nuanceer niks, ze was echt een rotjuf)
Heb je al eens zo’n kind gezien dat zich luidkeels en protesterend op de grond laat vallen en enkel met zwaar geweld overeind te krijgen is?
U ziet bovengetekende, in vlees en bloed. Na mijn ongelooflijk lieve en zachte juf van het zomerklasje (zie nummertje 1) kwam ik na 2 jaar terecht bij juf Rita. Bibberdebibber, weenderdeween. Ze was even oud als mijn mama (en had als kind bij haar in de klas gezeten) en deed altijd S.U.P.E.R-vriendelijk als mijn moeder in de buurt was. Me troosten ’s morgens na mijn luide protest, me vleien om overeind te komen, over mijn haren wrijven en me prijzen als ik flink in de rij ging staan.
Ok, waarschijnlijk was dat mens mij zo beu als koude pap maar op een bepaald moment ging ze er over: het hele ochtendritueel van brullen en liggen en snuffen en toegeven had zich weer afgespeeld. We komen de klas binnen en ze zegt me plaats te nemen vooraan op de trede. Als vierjarige is zo’n trede vooraan ontzettend hoog. Het lijkt alsof je op een podium staat. Niet dat ik daar echt problemen mee heb, maar toen was het nogal indrukwekkend.
Met ijzige, nasale stem vertelt ze nadrukkelijk aan de klas wat voor iemand ik ben. “Daar staat nu dat meisje dat niet naar school wil komen en altijd maar huilt. Kijk er maar eens goed naar. Zo moet je écht niet willen worden.”
De tranen springen me in de ogen en tegelijk ben ik zo woest dat ik het vertik van te huilen. Hoe durft ze? Hoe durft ze zoiets te zeggen?
De blik van mijn klasgenoten spreekt boekdelen. Natuuuurlijk willen ze zo niet worden. De juf kan zo’n kindjes niet uitstaan. Zo’n kind eindigt later toch maar in de goot.
Die complete en absolute vernedering vergeet ik nooit. Het was mijn eerste ervaring met de schijnheiligheid van sommigen en het onoprecht manoeuvreren dat mensen soms gebruiken om je te breken. Het was ook voor het eerst dat ik de zekerheid kreeg: ik zou later een goeie, toffe juf worden.
Over dat laatste ben ik nog altijd niet zo zeker. En met dat eerste kan ik nog steeds niet goed omgaan.
Hoe herinneringen van vóór je vijfde levensjaar je tot op je bijna 38ste achtervolgen!
Zeg het eens …