Ik omhels haar en druk een stevige kus op haar wang. Ze ziet er stralend uit, gebruind, mager. Mooie rimpels, leefrimpels. Het gaat niet goed met haar. Ik weet het. Haar zoon stortte zijn hart uit, tussen de jeneverkraam en de gietende regen.
Zij zelf zegt dat alles ok is. We praten vooral over de kinderen. Haar kinderen. Twee oudleerlingen, ondertussen 18 en 15 jaar oud. Mooie kinderen van een mooie mevrouw. We praten en lachen. Raken elkaar af en toe onverwacht aan. Ik streel haar schouder. Ik ken haar verdriet. Het slijt maar ik zie nog steeds de littekens. Onze woorden zijn warm. Ik laat haar lachen en dat doet deugd.
Na een tijdje nemen we afscheid. Zij in de richting van het Cavacafé. Ik zet me terug tegenover mijn collega’s en duik weer in mijn ‘mok’ witte wijn.
Het is pas na de vraag van lieve Collega dat ik me realiseer hoe het contact is dat ik met sommige ouders heb. Onze begroeting was vanzelfsprekend, kwam recht uit mijn hart.
De beruchte afstand die ik poog te bewaren is verdwenen. Ik kán het niet meer. Ik kan niets anders dan mezelf zijn. En gekwetst worden. Maar dat is niet erg.
De nekslag die me vorig jaar werd toegediend door één bepaalde ouder heeft me toch niet kleingekregen. De krampachtigheid die me parten speelde, heb ik geamputeerd. Ik zal mezelf zijn volgend jaar. Té uitbundig, té luidruchtig, té hevig, té fel …. maar steeds vanuit mijn buik en mijn hart. Ik kán het niet anders meer. Het heeft me dit jaar zo gelukkig gemaakt. Mezelf zijn is fijnste wat er is. En tevens het moeilijkste. Maar hee, I have confidence in confidence. (En om het toch wat ironisch te maken, komt hier weer een Sound Of Music-nummer. Komt toch altijd in me op als ik in een l-irische bui ben. Lach en lach en lach met die zeemzoeterige, weemoedige, suikerstokrozeblije Tantieris. ’t Leven is zo schoon, jihaaa!)
Zeg het eens …