24 08 2008

Zondagochtend. 9.00u. Enkel wielerterroristen en bejaarden op de baan.

Het is stil. Iedereen kijkt door het raampje naar buiten. Ik ben boos. Onredelijk boos.

De trein der traagheid die mijn beide mannen zijn zorgt ervoor dat we te laat op de afspraak zullen komen. Gestresseerd word ik daar van. En boos dus.

Hij zwijgt. De rimpels om zijn mond zeggen dat ik maar beter mijn mond hou. Dat doe ik. Ik zwijg.

Zoonlief lijkt de sfeer te vatten en kijkt ernstig door zijn persoonlijke venster op de wereld. Zonder woorden.

Plots komt Phil langs. Hij zingt.

Onverhoeds sijpelt hij binnen. De eerste (en bijna enige) brief die hij schreef bevatte de tekst van dit nummer. Het was onze openingsdans. (Toen heette dat zo)

Ik herinner me de vreugde. Hij gaf zich bloot. Hij schrééf. Terwijl ikzelf elke maand een atoma-schriftje volpende met enkel liefdesbrieven voor hem, schreef hij deze ene brief.

Ik heb hem kapotgelezen. Zoekend naar een diepere betekenis. Iets dat misschien achter de woorden zat. Iets dat ik over het hoofd zag. Want zo’n mooie tekst kiezen, dat kon alleen iemand met gevoel, emotie.

Dat bleek een fabeltje. Mensen zijn dikwijls niet wat je er van droomt, wat je er van verlangt.

Dat hij het voor mij deed, realiseerde ik me pas later. Want uit zichzelf was hij nooit zover gegaan. Een brief schrijven was stom. Voor een jongen van 19.

Ook dat is een fabeltje.

Ik kijk opzij. Zijn gezicht staat nog steeds in donderwolkmode. Ineens draait zijn hoofd en zie ik de pretlichtjes in zijn ogen.

“Je ziet er fantastisch uit als je zo boos kijkt”.

Ik voel de kriebel opkomen. Ik pruttel nog even tegen, ik mopper maar krijg dan toch de slappe lach.

“Je speelt vals. Dat is niet eerlijk. Ik wil boos blijven kijken.”

Hij steekt zijn tong uit. Ik schater.Ik kan nooit lang kwaad zijn op hem. Hij doet me lachen.

En hij schrijft. Al jaren. Voor mij.