Klaveren twee:
Niet alles wat wordt opgeschept moet in uw bord.
Klaveren twee:
Niet alles wat wordt opgeschept moet in uw bord.
Het is pas toen ze besefte dat zij a.h.w. de laatste der Mohikanen was, dat ze zich liet gaan. De diepte van de vergetelheid, het moeras van onwetendheid lonkte. Ze viel en viel in de draaikolk van haar verleden, van de oorlog en de armoede, van de velden en de wijdsheid.
Haar leven zag er anders uit. Toen zij kind was, toen zij vrouw werd, leek de wereld een harde maar rustige plaats. Een veilig oord. Ondanks de oorlog. Zelfs de Duitsers waren haar meer eigen dan ik. Dan mijn kind.
Ze werd gedwongen om terug te gaan. Ik zag haar worstelen, haar verzet was groot. Elke emotie uitvergroot. Kwaadheid werd (ver)woestheid, vreugde werd slappe lach, tranen werden een waterval. Niets was nog wat het was. De waarheid werd gebogen, in een ijzeren houdgreep die haar lijf uitputte, haar ziel vermoeide.
Toen kwamen de lijstjes. Luidop declamerend. Data werden gelinkt aan gebeurtenissen, boodschappen werden eindeloos herhaald. Hoe recenter, hoe minder geweten. Hoe ouder, hoe meer gekoesterd en nog maar eens herhaald.
En ik verloor mijn moeke, mijn rots, mijn veilige, warme schoot. Ik neem al jaren afscheid van haar. Elke keer, elke ontmoeting is een opnieuw verkennen. Hoe zal ze zijn? Wat zal ze zeggen?
Vooral: Waar zal ik van schrikken? Waarom zal ik moeten huilen?
Ik ontvlucht haar en de tekenen die wijzen op die andere vrouw die zij wordt. Het zelfverwijt is groot maar nog niet groot genoeg om me toch terug naar haar te drijven. Ze heeft me verzorgd als was ik haar liefste kleinkind. En ik? Ik laat haar achter, alleen en eenzaam in haar angsten, in haar verdriet … terwijl ze het leven en de grip erop door haar vingers voelt glijden. Omdat ik het afscheid niet aankan? Omdat ik bang en misschien wel laf ben? De antwoorden zijn verloren gegaan. Net zoals haar geest.
Haar lichaam wordt vandaag 89. Haar ziel verjongt met de dag. Ik mis haar.
Zeg het eens …