“Amai, dat is nog eens met de deur in huis vallen.”
Mijn schaapachtige glimlach klimt twee toonhoogten en mijn pols ervaart de zwaartekracht op hardhandige wijze. Het is dát of met mijn klikken en klakken op de pasgepoetste vloer vallen. De drie aanwezige kinderen snellen in mijn richting. Kinderen? Euh? Bij nader inzien zijn ze toch meerderjarig, geloof ik. Ze klinken ook zo.
Terwijl de ene me naar een stoel verhuist, gaat de andere dé fiche halen. Na het noteren van naam en adres krijg ik één hip boekje met hippe kapsels voorgeschoteld. Ze woelt wat door mijn haar, geeft op- en aanmerkingen in de zin van veel en dun en zwaar uitgevallen. Terwijl ik levensgroot geconfronteerd wordt met mijn lach/huilrimpels, streelt de strakke deerne mijn haardos als was het een gepluimde kip. Au.
De rosse jongeheer met hip l’orealkapsel loodst me richting wasbak. Een flatscreen met Sex And The City is mijn gezelschap tijdens de bijzonder zwijgzame tocht-naar-de-wasplaats.
Dan barst hij los: “Euh, ik goa u een poar vroagskes stellen om te weten wat we met de hoartjes moeten doen, m’vrouw. Oe lang is het geleden dat u u haren eeft gewassen?”
Mijn brein springt in vijfde versnelling. Dinsdag.
Het blijft stil achter mij. In de overtuiging dat het nog wel meevalt met die vragen, sluit ik mijn ogen en ontspan ik mijn rug. Mijn brein voelt nog iets aankomen. Ja, hoor ….
“Drie doagen …” komt het twijfelend. Mmm, daar deed hij toch wel lang over. Om dát uit te tellen!
De kapperinquisitie vervolgt. Neen, ik heb geen vet haar. Ja, ik heb last van roos.
Dat had ik beter niet gezegd. Zijn vingerknokkels overtuigen mij ervan dat roos om marteling vraagt en ik beter mijn mond hou in de toekomst. Het besluit ‘altijd vriendelijk blijven’ begint inspanningen te vragen.
“Wenst u een verzorgingskeu, m’vrouw?” Ik bijt mijn tong af. Bijna vroeg ik een beiteltjeu, een hamertjeu en een zaagskeu.
“Denkt u dat het nodig is?” (met ondertoon van “vindumijnaaronverzorgdofzo?”) Gemompel aan mijn achterkant. Het balsempjeu wordt snel geklasseerd. “Ghebt dat vooral nodig voor u lengtes, ee m’vrouw. En er gaat toch een eel stuk af, ee?”
Mijn zucht naar ‘untellegentie’ smoor ik in een kuch. Ik mis MIJN kapper!
De massage maakt veel goed. Vanwege mijn vriendelijkheidsprobleem verwoord ik mijn genoegen. “Dat mocht u nog wat langer doen, dat doet deugd.” Hierbij geef ik wel toe dat mijn smalltalkvermogen ook niet echt jé dat is. Zijn strakke ‘alstublieft m’vrouw’ maakt dat nog duidelijker.
Zijn genoegen groeit wanneer hij mijn natte haren kamt. ‘Voilá m’vrouw, dat verzorgingskeu was niet echt nodig. Als een mes door boter.”
Mijn wenkbrauwen stijgen weer enkele verdiepingen. Is mijn haar dan tóch vettig? O, hij doelt op de gladde affaire die de kam en mijn haar aangaan. A … ja … nu snap ik het.
Op weg naar de stoel. Ik voel me een dead-woman-walking.
De reuzengrote spiegels weerspiegelen mijn olifant-in-een-porseleinenkast-gehalte. Drie kappertjes die sedert vorige week pas auto mogen rijden en ik in het meervoud. Dat is smeken om complexen, me dunkt. Ach … in alle stilte wordt alles geknipt. Ik glimlach er wat rimpels bij. Ik verslik me in het platte watertje dat mijn handtas vergezelt. Ik vrees de schaar.
Op een uurtje word ik van de jaren 80 gekatapulteerd naar het heden. Ik kom als een perfecte kloon van de drie karpertjes euh … buiten.
Aaaaagggghhhhhh …. Ik ben een man!
Zeg het eens …