Zijn handen rusten naast de mijne op tafel. Ze verdwijnen in de ondergrond van het blad. Witte nagels liggen in lichtbruin fluweel. Zijn ogen zijn groot, zwartbruin. Schitterende tanden in een strelende glimlach.
“Are you in diamonds?”
Mijn wenkbrauwen stellen de euh?-vraag.
G., mijn mooie gezelschap, antwoordt adrem: “No, she IS a diamond.” Ik vlei mezelf in zijn flatteuze antwoord en nodig de mooie man uit om bij ons aan tafel te komen zitten.
“You look American.”, zegt hij.
Schaterend ontkennen we. En dan steekt hij van wal en varen wij mee. Op verhalen uit Tel Aviv. Een Indische diamantair uit Israël in Antwerpen. Dat is smeuïg, dat is delicieus. Zijn vrouw die joods is en daar woont. Zijn reizen naar Rusland, Europa, India. Dat Israël een zeer veilige plaats is.
Voorhoofden fronsen, handen gebaren, ogen lachen. De atmosfeer wordt samba, mambo. De serveersters aarzelen en blijven nieuwsgierig kijken. Wat zitten die mensen daar te doen? G. balanceert energieën door de ruimte. Streelt, wakkert aan. Een vonk doet het vuur ontstaan. Hij zwijgt even. Ademt in. Ademt uit. Barst.
“I thought I was going to die, yesterday. My heart was beating fast and I couldn’t breathe. I opened the windows, drank some water and looked at the morning starting to live.”
Stilte valt. De gulp van openhartigheid overspoelt me.
We kijken elkaar even aan en dan glimlacht hij. Het knettert.
Hij staat recht. “Thank you.” Hij vouwt zijn handen en buigt. Onze hoofden neigen.
Etentje met mooie mensen zorgde voor een mooi moment. Mensenmens. That’s me.
Even over je vorig gewist stukje (leve reader)… dat was lachen, dat hoefde toch helemaal niet verwijderd te worden?