Hoe werden de eerste mensen geboren, mama?
Voor mijn moeder het woord God kan uitspreken, begin ik over de evolutietheorie. Hoe leg je die simpel uit aan een bijna zesjarige?
Niet, dus.
Hoe werden de eerste mensen geboren, mama?
Voor mijn moeder het woord God kan uitspreken, begin ik over de evolutietheorie. Hoe leg je die simpel uit aan een bijna zesjarige?
Niet, dus.
Inferis drukte me er dit weekend weer op. Greet … ik was haar bijna vergeten. Bewust, een beetje wel bewust, ja.
Aangezien wij, al bijna vijf jaar geleden, in hetzelfde schuitje ziek waren, heb ik ongeveer 102 dagen geleden besloten om de blog van Greet niet verder te lezen. Struisvogelpolitiek, ik ben daar goed in.
Het zit té dicht op mijn vel. Ik wéét wat haar ouders doormaken, ik voel wat zij voelen. Nog steeds dus, dat bleek wel uit mijn reactie op de blog van haar fanclub. Een dikke krop, tranen en vooral weer die angst. Dat enorm gevoel van verlies en kans op verliezen.
Ondertussen is mijn schoonzus een ander mens geworden. Letterlijk en figuurlijk. Haar lijf is nooit meer geworden wat het ooit was. Beperkter, harder, hoekiger. De zachtheid ervan is verdwenen. Gelukkig dat haar lach steeds bleef. Die trok ons meer het leven in dan de loerende dood dat zou kunnen. Haar geest was steeds dáár, haar spirit en enorme kracht is zo aanstekelijk. Ze boorde zich dwars door alle diagnoses, alle doktersvoorspellingen heen. Ze deed hen verstomd staan, die allerhoogste en supermachtige medische wereld. En ons … ons deed ze weer beseffen waarom we haar al zo lang een ‘straffe madame’ noemden. Ze was dat. Ze is dat.
Zij deed me beseffen hoe star ik soms kan zijn. Star in mijn angst voor veranderingen. Manlief had het er ook moeilijk mee, maar hij aanvaardde haar veel sneller zoals ze nú is. Zijn zus. Zijn liefste zus waar hij ooit een jaar alleen mee woonde in een leeg ouderlijk huis. Ze verstonden elkaar zonder woorden. Een blik, een lach … en herkenning. Die herkenning is er weer, alleen is ze nu gekleurd door het ontbreken van een stem, het gemis van een gesprek. Het gaat allemaal moeizamer, trager …
Stürm und drang … Ik vind er nog steeds geen vrede mee. Ik kijk nog té veel naar alles wat er niet meer is. Terwijl ik wéét dat ik ontzettend dankbaar zou moeten zijn voor alles wat er terug is of nóg is. Ze schildert terug, ze tekent weer, ze schrijft de meest prachtige teksten. Maar mijn woede wordt dan gevoed doordat het beeldhouwen, het piano en gitaarspelen niet meer mogelijk is. De kunstacademie voor mensen met een handicap, waarvan zij de mede-oprichter was, leeft nog steeds. Ze heeft daar iets gemaakt dat verder gaat dan haar ongeluk, haar accident. Maar het borrelt in mijn buik wanneer ik zie hoe ze ook daar afscheid moest nemen.
Ik weet dat Greet haar leven nooit meer zal worden wat het was. Greet zélf zal ook nooit meer dezelfde zijn. Dat is ontzettend moeilijk voor de omgeving. Voor haar ouders, haar familie, haar vrienden. Het is angstaanjagend, pure horror … het niet weten wat de toekomst zal brengen.
Een zware bevalling … dat zal het worden. Opnieuw geboren worden. En dan een vlinder zijn … met één zwakke of anders gekleurde vleugel. Maar mooi, zo mooi. Want schoonheid zit écht vanbinnen. Ze straalt, in een blik, een kus, een omhelzing, een klank, een streling. Dan pas weet je wat mooi-zijn is. Ik wens het Greet en haar familie toe. Vanuit mijn bange hart. Dat bange hart dat roffelt en soms een slag overslaat.
Zijn blauwgeaderde hand omsluit de hare. Ze kijkt naar hem en knipoogt. Ze is er weer. Ze was even weg, even maar. Een paar minuten was ze elders.
Die minuten rijgen zich aan elkaar tot uren, dagen, weken, maanden. Dan is hij haar kwijt. Verwijlt ze in haar eigen wereld.
De onvoorwaardelijke liefde van nu al bijna 68 jaar deemstert weg in die andere wereld. Ze verliest ze. En hij is moe. Moe van het zoeken, van het wachten, van al dat vechten tegen de kaai van dementie. Ze nemen afscheid, alle dagen weer opnieuw.
Vandaag vonden ze elkaar weer even. Even maar. Maar sterven doen ze allebei. Ook alle dagen een beetje. Tot …
Een zeer jonge Phil …
Wildenthousiast. Over zijn looks, over zijn lieve babbel, over hoe sociaal en vriendelijk hij is, hoe hij dolgraag met haar wilde praten…
Hijzelf ontkrachtte haar woorden al een paar weken eerder. Hoe nieuwsgierig en ietwat opdringerig ze is. Hoe ze vist naar complimenten en hoe ze zichzelf het middelpunt van de wereld vindt.
Na het aanhoren van beider verhalen, stel ik mezelf de vraag: hoe weet een mens dat hij/zij overkomt zoals hij/zij het bedoelt of denkt te bedoelen?
En – nog belangrijker – hoe herken je oprechtheid en vis je de fake-heid vanachter het net?
Nog steeds een levensvraag voor mij. Al zo lang, zonder antwoord.
Het zou me haast een kluizenaar maken.
Geen kerstboom dit jaar. Geen naalden in mijn tapijt. Geen geritsel tussen mijn zetels. Geen ballen, geen engeltjes.
Echt geen zin. Echt geen tijd.
Ik ga er geen boom over opzetten, maar dit jaar vier ik kerst zoals ik dat wil.
Vol goede wil en met lichtjes in het hart. Want vrede op aarde, alle dagen van het jaar, zonder jingle bells of white christmas. Dus wie hier binnen komt, ziet niemand groen lachen of groen uitslaan. Met rode wangen en getuite mond slaan we ons door de feestdagen. Yep. Alles is goed!
Sarah. Pauze. Wat gelachen met haar en haar gsm-onkunde. Een ijskoud glas water té snel opgedronken.
Ontspannen, mét zere teen, zonder schoen, mét roze kous op de voorlaatste rij.
Sarah zingt. Ik word elf jaar jonger en sta voor een bomvolle kerk. Ik spreek, van liefde en graagzien, van missen en té vroeg.
Jacques Brel was van hem. Té traag, té Frans voor mij. Een andere generatie…
Maar sedert 13 december 1997 werd dit mijn pijn-lied.
Nog steeds wil ik zeggen:
Ga niet weg. Blijf nog even.
Kijk naar mij, kijk naar mijn leven.
Nooit heeft hij man- en zoonlief gekend. Regelmatig schiet me dat te binnen. Ik weet dat hij trots zou zijn op mij. Ik voel hoe ik soms op hem lijk. Dat wilde ik zo graag. Toch ben ik mezelf. Een madame die biggelende tranen laat terwijl Sarah zingt wat ik na jaren nog altijd uitschreeuw. Ga niet weg. Ik kan niet vergeten.
Kijken naar zijn foto. De lijfelijke pijn snijdt door mijn hart en door mijn ziel. Bijna misselijk worden. De tranen steken, prikken maar komen niet. Ze vinden hun weg naar binnen, waar ze nét niet de wanhoop verdrinken. Mezelf wentelen in een wolkendeken van zon, herinnering. Volschieten met souvenirs die, als een Lourdes-Mariabeeldje, wankelen op de dunne lijn tussen oprecht en fake. Dan toch maar het water laten komen.
Geen soelaas gevonden.
De wetenschap van het nooitoftenimmermeer vermoordt elke sprankje van verwachting. In de kennis van het kanniet en zalniet huist er wreedheid. Mijn blijheid wordt geluiqideerd door realiteit.
Een woord dat me mijn strot uitkomt. In dromen verwijl ik graag. Deze foltering … laat ze aan mij voorbijgaan.
Krampachtig … als nat zand … houd ik het tussen mijn vingers. Het sijpelt, het brokkelt. Jaren probeerde ik het tegen te houden. Vandaag kijk ik naar hem en merk ik dat ik verloor.
Een mens van mijn vlees en mijn bloed. Of beter, ik ben van het zijne. De vertrouwdheid, de eigenheid is wég. Wat vroeger vanzelfsprekend was, wordt nieuw. Hij lijkt een vreemde. Ik ontdek… hoe hij praat, hoe hij eet, hoe hij lacht.
Plots schemer ikzelf door. In zijn luidruchtigheid, zijn dwang, de manier waarop hij zijn bovenlip tussen zijn tanden neemt wanneer hij boos of geïrriteerd is, hoe hij een plotse snelle onzekere blik laat dwalen midden in een schaterend gesprek. Dat bén ik.
En nog steeds vind ik geen vrede daarover. Het is zijn bloed dat door mijn lijf stroomt en dat me maakt wat ik ben. Maar het is mijn eigen hart en ziel die maken hoe ik ben, wie ik leef. Ik hou meer van het ene dan van het andere. Ik vecht al jaren.
Vandaag fonkelt innigheid in zijn ogen. En de mijne. Ik kan mezelf zijn. Hij is, zoals altijd, compleet zijn eigen mens.
Ondanks het vechten is er liefde. Onvoorwaardelijke.
Dat heb je met vaders.
Madonna zegt het iets harder dan ik.
“Je lijkt meer op hem dan ik had gedacht.”
Ze bedoelt het niet zo maar voor mij klinkt dit als muziek in de oren. Een verdoken compliment dat zich meteen in mijn ziel nestelt.
Haar baart het zorgen, het maakt haar bang. Ze kent zijn strijd, zijn leven. Ze heeft kennis van zijn struikelen, zijn vallen en opstaan. De pijn, de littekens, de ontworteling. Ze wil dit niet voor haar eigen kind.
Terwijl ik groei en bloei en soms zelfs groter word dan mezelf. Ik vlieg en de wolken glijden me om de oren. Wattig en zacht. Onderbroken door onweer en donder en bliksem. Kletsnat ben ik soms, van tranen en stormen. Binnen en buiten mezelf. Maar ik droog op, door de zon die in me straalt. Door de warmte waarmee ik me omgeef.
Niet altijd bewust ben ik. Af en toe komt er verborgen pijn. De pijn die haar snijdt en kerft tot in haar kern.
Een moeder wil altijd het beste voor haar kind.
Haar ‘beste’ is dikwijls niet ‘mijn’ beste. Maar ik blijf haar kind. Tot ik oud en versleten zal zijn. En terugkijk op ‘mijn’ leven, dat niet altijd was zoals zij het wenste.
Zeg het eens …